Hallo, ik ben Agnes en ik ben een aal. Veel van jullie kennen mij als paling. Wat leuk dat je meer over mij wilt weten!
Ik heb een slangachtig lichaam met twee kleine vinnetjes achter mijn kop. Ik heb een hele lange rugvin die vastzit aan mijn staartvin. Mijn lichaam heeft een dikke slijmlaag die mij beschermt tegen verwondingen en ziekteverwekkers.
Ik ben nu onderweg naar de Sargassozee. Dit is wel 6000 km. zwemmen. Ik ga daarnaartoe omdat ik daar ook geboren ben. Hopelijk vind ik daar een man waarmee ik kan paaien.
Nu vraag je je misschien af hoe ik ooit in Nederland terecht ben gekomen. Eigenlijk is dat heel simpel: ik heb mij laten meevoeren met de stroming. Ik was nog zo klein dat ik niet de kracht had om een andere weg te kiezen.
Toen ik Nederland bereikte was ik twee jaar. Ik was ongeveer zes centimeter groot en mijn lichaam was nog geheel doorzichtig. Dat maakt het voor roofdieren erg lastig om mij te zien. Bij de Nederlandse kust proefde ik dat er zoetwater in de buurt moest zijn, dus daar ben ik naartoe gezwommen.
Ik moest veel obstakels overwinnen, zoals sluizen, om uiteindelijk het zoetwater te bereiken. Jullie Nederlanders hebben het wel erg moeilijk gemaakt voor ons vissen. Eenmaal in het zoetwater komen we nog steeds heel veel hindernissen tegen, zoals gemalen en stuwen. Soms is er een vistrap. Op de rivieren zelf moeten we oppassen dat we niet door scheepsschroeven worden geraakt. Ik heb wel eens een soortgenoot geraakt zien worden door zo’n scheepsschroef. Hij kon niet meer zwemmen en spoelde aan op een strandje. Wanneer jullie zo’n gewonde aal vinden noemen jullie dat een knakaal.
Ik heb alle obstakels en gevaren weten te trotseren en vond uiteindelijk een geschikt woongebied. Het was rijk aan verschillende waterplanten en de bodem was niet hard. Ook lagen er grote stenen en boomstammen. Overdag verstop ik mij graag tussen de waterplanten, in de bodem of onder boomstammen. Wanneer het donker is, ga ik op zoek naar eten. In het begin at ik vooral plankton en insectenlarven. Hoe groter ik werd, hoe meer dieren op het menu kwamen te staan zoals vissen, kreeften en slakken. Om een prooi te vangen verstop ik me wel eens en wacht ik tot er wat lekkers voorbijkomt. Dan schiet ik uit mijn verstopplek om mijn prooi te overvallen.
Ik heb verhalen van vroeger gehoord over grootse buffetfeesten, wanneer de rivieren en beken bij hoogwater buiten hun oevers traden. Dit gebeurde vaak in een bepaald seizoen en het water bleef dan een lange periode op het land. Dat heb ik jammer genoeg niet meegemaakt. Wel een paar korte overstromingen, maar dat was ook weer snel voorbij. Op overstroomd land kunnen we nog meer voedsel vinden zoals insecten en wormen.
Veel van mijn soortgenoten hebben geen reis gemaakt door het Nederlandse water. Nog voor ze het zoete water bereikten, werden ze door mensen uit het water gevist. Ik heb ze jammer genoeg nooit meer teruggezien. Ik heb gehoord dat ze zijn vetgemest zodat ze snel groot en dik genoeg werden om op te eten. Ik hoor dat er al jaren steeds minder glasaaltjes het zoete water kunnen bereiken om op te groeien. Onze aantallen gaan nog steeds achteruit. Ik wil je dan ook vragen om mijn soortgenoten niet op te eten.
Inmiddels ben ik bijna aangekomen bij de Sargassozee. Ik wens je het allerbeste en hopelijk denk je nog een keer aan mij wanneer je langs de rivier of beek loopt.